Een zwart bolletje op je hand, niet meer dan een pak suiker woog het. Toen mijn zusjes en ik klein waren, hadden we onze ouders eindelijk zo ver gekregen dat ze een hondje voor ons kochten. Ze hadden in een lokaal krantje een oproep zien staan van mensen met een nestje pups in Dordrecht. Op zaterdagochtend was het zover, we gingen er eentje uitkiezen.
De moederhond was ontzettend lelijk en de bazin zag er al niet veel beter uit. Er waren meer hondjes, maar onze Sam was natuurlijk de leukste. Achteraf hadden we sterk het vermoeden dat het met de rest van het nest minder goed is afgelopen dan je zou hopen. Het ging de dame in kwestie vooral om het geld, verder vond ze het een hoop gedoe. Ook bleek later dat Sam veel te vroeg bij zijn moeder is weggehaald, waardoor hij overigens wel heel aanhankelijk is geworden.
Afijn, Sam ging met ons mee naar huis waar hij sliep in een doos met doeken en een wekker. Ik kan me herinneren dat we iedere ochtend als een speer naar die doos vlogen om ons huisdier als een speciaal kerstcadeautje steeds opnieuw te bewonderen. In het begin heeft hij heel wat gesloopt, sowieso gingen alle sokken eraan. Een speeltje had hij binnen een paar minuten stuk. Voor het dagelijkse rondje om draaiden onze ouders vaker op dan hen lief was, maar Sam bracht ons veel geluk en vrolijkheid in huis.
Als mensen vroegen wat voor ras het was, zei mijn vader met een bloedserieus gezicht: “Dat is een Sloveense Dwergherder, bijzonder hè?” Wij lachten ons rot, iedereen zag toch dat Sam een vuilnisbakkie was? Sam is er nog steeds, al is het inmiddels wel een ouwe sok van bijna 14 jaar. Hij stinkt, is doof en jat brood van de kleinkinderen. Maar zoals mijn moeder altijd zegt: “Als ze jong zijn, zijn ze leuk en schattig. Nu ze oud worden niet meer, maar ook dan moet je goed voor je beestjes blijven zorgen.” En zo is het maar net.