Een hilarische tweestrijd over niet meer snoepen tussen hoofd en hart. Ik begrijp precies wat ze bedoelt, dit is exact wat er in mijn hoofd afspeelt sinds ik rekening hou met hoeveel suiker per dag ik binnen krijg.
Niet meer snoepen; Jacqueline doet écht haar best
Niet meer snoepen. Ik snoep niet. Al vijf weken niet. Ik schrok van mijn eigen blootje in de spiegel. Mijn kleding zat strak, te strak. Dat kun je eerst nog afdoen als heet gewassen, deze broek zat nooit goed. Maar als ook de fijne broeken opeens best lastig aan gaan is het onontkoombaar.
Zelfs als je niet verslavingsgevoelig bent
Sinterklaas is aangekomen, aan mijn lijf bedoel ik dan. De potten ijs en repen chocolade zijn nog duidelijk aanwezig. Daar heb ik geen zin in, dus snoep ik niet meer, auw. Nu ben ik niet verslavingsgevoelig. Ik rook niet, drink niet. Ik hoef zelfs geen koffie. Maar snoep, oei! Snoep is mijn valkuil.
Ik heb voortdurend ‘zucht’, zoals het binnen de verslavingswereld wordt genoemd. Mensen gaan zeggen dat ik er ‘goed’ uit zie. Dat betekent mollig. Ik zie mijzelf op foto’s met een gezellige muffintop. Daar wil ik graag iets aan veranderen, niet meer snoepen is de enige oplossing.
Controlefreak en wilskracht
Ik heb niet veel in mijn macht, maar mijn gewicht kan ik controleren en mijn eetpatroon aanpassen. Elke dag wil ik snoep. Ik snoep om dingen te vieren en om mijzelf te troosten. Maar snoep als beloning? Ik ben geen hond! Dat gaan we anders aanpakken. Exit snoep.
Het kost me enorme wilskracht om het niet te doen, vooral de eerste dagen. De tocht door de supermarkt is wreed. Mijn ogen trekken direct naar de hotspots, mijn karretje heeft een duidelijke afwijking richting chocoladepad. En alles communiceert met mij alsof ik lsd had gebruikt.
Een ware snoep psychose heb ik. ‘Kom, je bent toch niet echt dik. Dat is gewoon een lief spekje. Je bent boven de vijftig, wat verwacht je van jezelf?’
Nee tompoezen, ik weersta jullie. ‘Koop mij, dan neem je gewoon een klein stukje, bij de thee. Doe het dan als toetje, dat is normaal. Dat moet kunnen’.
‘Nee Tony, geen chocolade voor mij, ik ben sterk’.
Ik weer drop af, duik zelfs weg voor rijst wafels met chocolade: ”Ik ben best gezond, dat mag toch wel?”piepen ze.
Trots op mezelf, op het niet meer snoepen
Ik verdien een gouden medaille als ik ongeschonden bij de kassa ben gekomen. Daar wachten de laatste verleidingen, het kassa snoep. Daar ga ik nooit voor, dat is duur. En ik doe niet aan duur. Die lach ik dus uit, niet meer snoepen wordt een eitje. ‘Ha, ik ben niet kwetsbaar voor jullie.’
Buiten komen er stralen uit de hemel, klinken er engelenkoren en staan er mensen te juichen en te dansen. In mijn verbeelding dan, want ik vind dat ik dat verdien. Thuis lukt de geheelonthouding wel als ‘het’ er niet is, maar op het werk wordt het lastig.
Er is gebak, iemand is jarig. Het is warm, er zijn ijsjes. Ik sprint weg, maak schijnbewegingen. Mijn hartje huilt: ‘Why?????’ Maar ik weersta! Een kroon verdien ik inmiddels en confetti. Na een paar weken krijg ik weet iets van een taille, o wat ben ik blij.
Ik vind mijzelf de baas van de wereld.
Maar dan…
Maar dan heb ik visite van mijn kleinzoon. Hij wil een ijsje en mag een ijsje, mét chocoladesmaak. Hij is geen zoetkauw zoals oma. Ik ben zwak en bestel een bolletje citroen voor mijzelf. De ijsboer heeft het niet goed begrepen. Hij geeft ons beide een bolletje chocolade en een bolletje citroen. Het monster diep in mij lacht tevreden. Ik kan de ijsboer niet corrigeren, ik heb er gewoon de innerlijke kracht niet voor.
Ik betaal en glimlach. ‘Dank u!’ In drie happen is het ijsje weg, ik spin als een poes.
Kleinzoon, zoals gezegd geen zoetekauw, hoeft niet meer na een paar likjes. Hij vindt het eerder leuk dan lekker, een symbolisch ijsje. Omdat ik het verspilling vind -ik ben naast verslaafd ook een vrek- eet ik die van hem ook op.
Ik voel gewoon de vetcellen zichzelf opblazen, als een springkussen voor een jarige supermarkt. De menigte hoont. ‘Zwak, zwak!’ Ik buig mijn hoofd en druip af. Morgen dapper verder…
niceeeeeeeeee