Gisterochtend ontbeet ik bij The Bakery No. 88, binnen Dali bekend als the German Bakery. Deze bakkerij wordt gedreven door een Duitse vrouw. Vorig jaar hebben mijn man en ik uitgebreid met haar gesproken. Dat komt zo: mijn man had het plan hier een ijssalon te beginnen. Verliefd als hij was op Dali, gunde hij de Dalinezen een dergelijke Westerse tractatie. De dromer zag het al helemaal voor zich. ‘Misschien is het goed als je eerst een met een winkelier overlegt’, adviseerde ik hem. Toevallig kwam diezelfde dag nog de Duitse Bakker een bezoekje brengen aan het MCA-hotel. Zij bleek een goede vriendin van de eigenaar te zijn en hier regelmatig langs te komen. Mijn man en zij spraken indringend met elkaar en daarna heroverwoog hij zijn plannen. Er komt wel erg veel bij kijken, bleek. Niet alleen moet je perfect Chinees spreken en in het Chinees je boekhouding bijhouden, maar ook raadde zij hem aan enkel Dalinees personeel aan te nemen, een Dalineze boekhouder te nemen en heel veel geduld te hebben bij het organiseren van de toevoer van je grondstoffen. Dat ging bij haar in het begin voortdurend mis en in arrenmoede week zij uit naar een Nieuw-Zeelandse leverancier. ‘En oh ja’, zei ze, ‘veel Chinezen kunnen niet goed tegen zuivelprodukten. Ze zijn er niet mee opgegroeid en kunnen het niet goed verteren.’ Weg dromen over een ijssalon. Geeft niet, overal waar we komen wil mijn man een ijssalon starten. Hij wordt zelfs door vrienden Rudy Gelati genoemd.
Na mijn ontbijt zwierf ik weer met veel genoegen door Dali en belandde bij de dagmarkt. Een bijzonder levendig gebeuren, alhoewel, soms ook wel een dodelijk gebeuren. Ineens stuitte ik namelijk op een drietal zwart geblakerde hokken, waar grote zwarte tonnen stonden en kookpotten. Waar magere, tanige mannen in wel heel vuile kleding heel hard aan het werk waren. Wat bleek: de klant kon daar zijn zojuist aangeschafte kippetje laten killen! Griezelend bekeek ik hoe dat in werk gaat. De kippenslager snijdt de hals door, de klant houdt er een plastic zakje onder om het bloed op te vangen. Daarna werpt de slager de stervende kip achteloos in een van de tonnen. De klant gaat even wat anders doen, een andere man ontleedt daarna de gestorven kip, verwijdert de veren met een brander en ontleedt de kip verder. Daarna kan de klant weer komen om het vers geslachte kippenbeest te halen. Ik was er toch wel door gefascineerd en bleef langer kijken dan ik van mezelf verwacht had. Het had iets van de hel, dat hoekje op de markt: de kippenhel. Terwijl ik zo stond te kijken, hoorde ik achter mij alweer een kip in doodsnood klagen. En ja hoor, volgende klant! ‘Ach, nou ja’, dacht ik terwijl ik verder liep, als je dan toch vlees eet… dit is wel zo eerlijk. ‘ Natuurlijk zag ik ook andere dingen op de markt zoals groente en fruit, vaak in prachtige composities op manden gelegd. Een lust voor het oog. Maar ook een paar achteloos weggemoffelde varkenskoppen: vreedzaam naast elkaar lagen ze daar onder een stal bij een slager. ‘Tja, daar liggen jullie dan, Knor en Knar’, dacht ik. ‘That’s life in China. ‘
Op de terugweg kocht ik een vers geschrapte rode peen en komkommer. Terwijl ik die met smaak verorberde, bekeek ik de toegang tot het militair terrein. ‘No Photo’, stond er op een bord. Een gebod waar niemand zich wat van aantrok. Verder viel me op dat in de korte tijd, dat ik daar stond, er zeker drie oude mensen met een tang in de vuilnisbak stonden te graaien, op zoek naar lege flesjes. Schrijnend, vond ik, juist ook vanwege de tegenstelling: al die rijke toeristen om hen heen, die overigens geen enkele aandacht aan ze besteedden.
’s Avonds, na het eten, lieten Jop en ik onze voeten, onderbenen, schouders en rug masseren. Het was heerlijk, een marteling, zalig, een gruwel, verrukkelijk, bijzonder pijnlijk maar oh zo goed voor ons. Echt, wat kan dat toch een pijn doen, die harde Chinese massages! Gelukkig werd ik door een wonderschone jongeman gemasseerd. Als ik al te veel pijn had, bekeek ik zijn fraaie gezicht en body nog maar eens goed, dat verzachtte weer wat. Jop kreeg een extra harde behandeling, die is namelijk spijkerhard geworden door al die trainingen. Bewonderend keek zijn masseur op, terwijl hij ongelooflijk hard in Jop’s voeten kneep.
De volgende dag:
Ik zie hier op straat fantastische dingen! De meeste mensen die Dali bezoeken vergapen zich aan de prachtige poorten, de pagode’s en de tempels, maar eerlijk gezegd hebben die minder mijn belangstelling dan de dagelijkse dingen. De mooie mensen, stadsbewoners, monnikken, handelaars, honden….. Dat vind ik veel leuker om te bekijken, van die dingen op straat, het straatleven zeg maar. Zoals van de week. Ik kuierde wat rond en ineens viel mijn oog op een suikerspinnen-verkoper. Niets bijzonders, zou je zo zeggen. Maar het was een heel slimme vent, want wat hij had gedaan was het volgende: van zijn ouwe fiets had hij een heus suikerspinnen-produktie-bedrijfje gemaakt. Boven het voorwiel namelijk had hij een ton gemonteerd, daarin stak een ijzeren staaf. Die staaf werd door het wiel aangedreven. De fiets stond op het voorstandaard, een grote metalen, die ervoor zorgde dat het voorwiel een flink eindje van de grond kwam. Draaide de man zijn trapper rond, dan werd het voorwiel vanzelfsprekend aangedreven waardoor zijn suikerspinnen-produktie in gang werd gezet. Met zijn vrije hand hield hij een stok bij de staaf, waarlangs het suikergoed gesponnen werd. Et voila: zo toverde hij suikerspin na suikerspin tevoorschijn. Ook nog eens in verschillende kleuren. Ingenieus, vond ik, en hij verkocht goed daar op dat drukke toeristische punt. Groot voordeel was, dat mocht de politie eraan komen, hij zo weg zou kunnen fietsen met zijn suikerspinnenbedrijf!
Gisteren bezocht ik het Erhai-park. Samen met Jop dit keer, omdat we belangrijke zaken te bespreken  hadden. Welke, daarover schrijf ik later nog. De entree tot het park bleek ‘een waterval aan trappen’ te zijn. Ik had er al over gelezen en het leek me prachtig! Dat was het ook, alleen, beklim ze maar eens: vijf trappen met elk zo’n 80 – 100 treden. Na vier trappen kon ik niet meer. Jop begreep het, hoorde zijn moeder amechtig hijgen en stond bovenaan te wachten met een zak ongepelde Peca-noten. Zijn ontbijt. Rustig pelde hij noot na noot en verorberde ze met smaak. Ik had het echt helemaal benauwd van de klim en moest bijkomen. Hoestend, over mijn adem, bleef ik wachten terwijl Jop nochalant ook nog even een Kung Fu voorstelling gaf op het plateau. Daarna beklommen we de laatste trap. Boven ons hoorde ik een chinese-operazangeres en een violist musiceren. Helaas, net toen wij aankwamen, waren ze weg. Ik zag de diva slechts weglopen, naar het toilet. We verbleven een paar uur in dit serene park, dat ongeveer driehonderd meter boven het Erhai-meer ligt. Het uitzicht was adembenemend. Onder ons het Erhai-meer, dat ’s ochtends vanwege de windstilte de wolken weerspiegelde. Achter ons New Dali en de aangrenzende stad. Het park zelf was zo mooi, we waren er stil van. Prieeltjes, vijvers, rotspartijen, beekjes… allerlei vogeltjes die kwinkeleerden. Twee eekhoorntjes die achter elkaar aanrenden. Aangezien het zondag was, werd het park bezocht door veel stadsbewoners, veelal jonge ouders met kinderen. Een paar jongetjes oefende duidelijk hoorbaar op afstand op hun Engels: ‘Hello, how are you?’ Maar, ze waren te verlegen om het op ons zelf uit te proberen. Na een heerlijke nap op een heuveltje, met uitzicht op het meer, verlieten we het park en daalden de ‘waterval aan trappen’ weer af. Bovenaan de eerste, hoogste trap, werd ik overvallen door hoogtevrees, mijn benen stagneerden gewoon. Jop vond een oplossing. Hij liep heel rustig, tree voor tree, voor mij uit, zodat ik me op zijn voeten kon concentreren. Ik voelde me een oude doos, maar ja, het werkte perfect. In no time waren we beneden. Daar vonden we weliswaar een taxi, maar de chauffeur vroeg zo’n hoog bedrag, dat wij afhaakten. Hij ook en reed weg. Dan maar met de bus, bedachten we. We zagen de WalMart liggen en aan de voet van dat enorm hoge gebouw zijn bushaltes. Daar aangekomen bleek het – ondanks of misschien wel juist dankzij dat het zondag was – heel erg druk. Na drie keer een werkelijk waar volgepropte bus voorbij te hebben moeten laten gaan, waren we het een beetje zat. Net als een oudere man, die onrustig liep te ijsberen en af en toe wat riep naar de buschauffeurs. Tevergeefs, hij moest net als wij, met bus 8 terug naar Dali, begrepen we van hem. En die zaten stuk voor stuk allemaal propvol. Vol enthousiasme sprak hij ons aan en omdat Jop Chinees spreekt, kwamen we een heel eind met het gesprek. Hij wilde weten waar we vandaan kwamen en hoe het tussen ons zat. Jop vertelde dat ik zijn moeder was. Keurend bekeek hij me en zei tegen hem: ‘ze is zeker 45?’ ‘Nee’, zei Jop, ‘ze is 50.’ ‘Hoe oud bent u’, vroegen we terug. Hij bleek 86 te zijn. ‘Dan ziet u er nog goed uit voor uw leeftijd.’ En dat was ongelogen: met zijn schrandere kop en zijn mooie houding zou je hem niet meer dan 70 hebben gegeven. Hij glom en vroeg hoe we heetten. We vertelden het: ‘Jobboh en Ishe. Hoe heet u?’ ‘Lou (fonetisch) Tjaah’, antwoordde hij. ‘Wat betekent: oude Tjaah.’ En gelukkig wilde oude Tjaah op de foto. Hij ging er helemaal voor staan en ik maakte twee mooie foto’s van hem. Toen de volgende bus acht ook afgeladen vol bleek, kozen we er toch maar voor om met de taxi terug te keren. En okay, dan maar wat meer betalen, maar we waren moe en hadden honger. Lou Tjaah sloeg ons aanbod om mee te rijden in de taxi (het is gratis hoor, zei Jop) af.
In Dali aten we niet, maar we vraten. Allebei hadden we een beetje vergeten te eten overdag. Daarna namen we afscheid. Jop wilde nog wat nadenken en uitrusten in de beslotenheid van zijn eigen appartement. Ik installeerde me op mijn kamer met een boek van John Irving dat ik hier bij het MCA – tot mijn grote vreugde – had gevonden. En toen ik tegen tienen mijn tanden ging poetsen, schrok ik van mijn hoofd in de spiegel. Ik bleek helemaal roodverbrand te zijn!