Zo’n beetje elke ochtend loop ik naar het centrum van Old Town. Om te ontbijten en om wat boodschappen te doen. Als ik het hotelterrein verlaat, kom ik op de Wenxion straat. Deze straat is binnen Dali de meubelmakersstraat. In bijna elk pand is een meubelmakerij gevestigd. Zo rond half negen komen de meubelmakers in actie, vaak net op het moment dat ik voorbij loop. Althans, ze gaan eerst eten. Dat doen ze aan het begin van de straat. Daar bevinden zich een stuk of tien eethuisjes. Die eethuisjes zijn heel anders dan bij ons. Het zijn soms niet meer dan kleine keten, zonder voorpui. Vooraan, in het zicht van de voorbijganger, staan de fornuizen. Dat zijn grote, vierkante platte kachels. Op die fornuizen staan meestal een grote pan voor de noedels en een grote ketel heet water. Zodra zich eters aandienen, wordt er een wok bijgezet en al naar gelang de bestelling wordt er een of ander aan groente en vlees of tofu gewokt. Dat gaat allemaal razendsnel. In minder dan een paar minuten is je eten klaar. Dat wil zeggen: de kok of kokkin schept de noedels in je kom, inclusief een flinke scheut kookwater, gooit daar de ingredienten overheen en aan jou de eer om dat – gezeten aan piepkleine lage tafels op kabouterkrukjes – op te eten. Met je stokjes. Inmiddels weet ik een beetje hoe dat moet, dat leegeten van die kommetjes. Je houdt de kom onder je kin, mengt de ingredienten zo af en toe en slobbert je eten naar binnen. Als je kom bijna leeg is en er alleen nog vocht inzit, drink je het restant op. Bij het eten mag je heerlijk slurpen en slobberen. Hoe harder je smakt, slobbert en slurpt, des te blijer is de kok of kokkin. Want daardoor laat je blijken, dat het je smaakt. Maar goed, als ik ’s ochtends de Wenxion straat doorloop, zie ik ze zitten. De meubelmakers. Mannen en vrouwen. Met zijn allen zitten ze om die tafeltjes geschaard, buiten, op de stoep. Sommigen gehurkt. Het is een drukte van belang en het ziet er heel gezellig uit. Iedereen kletst met iedereen, onderwijl druk in de weer met die stokjes en die kommetjes. Het ziet er prachtig uit! Zeker ook, omdat op de stoep, voor de eethuisjes, al die heerlijke etenswaren prachtig uitgestald zijn in plastic bakken en op manden. Een lust voor het oog!
Ikzelf ben toch wat meer gesteld op een pannenkoek of een broodje zo ’s ochtends vroeg. Daarvoor ga ik het centrum in en daar zijn zoveel eethuisjes, het is moeilijk kiezen. En overal is het eten goed. De eethuisjes in het centrum zijn overigens anders ingericht. Het koken vindt binnen plaats en er staan tafels en stoelen die afgestemd zijn op de Westerse toeristen met hun lange lijven. Kunnen we die lange latten van ons tenminste kwijt. Meestal ga ik na het ontbijt even lekker een beetje kuieren door het stadje. Ik verveel me geen moment. Zie zoveel moois om me heen: het straatleven is hier echt geweldig. En de chinese toeristen komen uit alle chinese windstreken, zien er allemaal zo verschillend uit: ik kijk mijn ogen uit. En zij ook: op mij. Ook ’s middags, als ik meestal lekker in het zonnetje zit bij mijn hotelkamer, verlaat ik graag de rust voor even ‘een snuif leven.’
Dan haal ik wat lekkers te eten, wat fruit en yoghurt, en ga zitten op een strategische plaats: voor een van de grootste attracties van Old Town: de eeuwenoude toegangspoort. Daar is het een komen en gaan van Chinese toeristen. Met hun in Bai-kleding gehulde gidsen. Ze gedragen zich allemaal hetzelfde, de toeristen, ze rennen naar de poort en nemen snel snel foto’s. Daarna spoedden ze zich naar de grote rotsen voor de entree waar allerlei historisch in het Chinees op staat en ook daar wordt er snel gekiekt. Meestal zijn het de mannen die de vrouwen fotograferen. De dames kijken stuk voor stuk zo lieftallig mogelijk uit hun ogen. Ze hebben het hier zo druk mee, ik val er helemaal niet op en kan heerlijk kijken! Alleen, gistermiddag gebeurde er iets bijzonders. Een wat oudere man kwam linea recta naar mij toelopen, bleef ongeveer een centimeter of twintig bij me vandaan staan, boog zich voorover, keek in mijn decollete en liep daarna doodgemoedereerd weer verder. ‘Nou jaaaaah’, dacht ik, ‘wat een brutale aap, niet!’ Ik keek nog eens om me heen of ik hem nog zag, maar waarschijnlijk was hij al in een van de vele toeristen-busjes gestapt en verdwenen.
De afgelopen dagen heb ik tot driemaal toe een stoet voorbij zien komen, een feeststoet welteverstaan. Voorop loopt – of het toeval is weet ik niet – steeds dezelfde man. Gekleed in een blauwe kiel en met een strohoed op, loopt hij voor de stoet uit en laat zijn Chinese toeter schallen. Het is een soort koperkleurige trompet, langer dan die van ons in West-Europa. Er zitten geen ventielen op, de man speelt ‘natuurtonen’ en doet dat niet onverdienstelijk. Het klinkt erg vrolijk en opzwepend in elk geval. De eerste keer dat ik hem zag, liep hij voor een bruiloft uit, daarna voor een stoet met mensen van eenzelfde bevolkingsgroep die iets te vieren hadden – geen idee wat, maar ze droegen vaandels, doeken en grote tassen – en gisteren liep hij niet, maar zat hij in de voorste auto te toeteren: weer een bruiloft! ‘Die heeft wel een toffe job, zeg’, dacht ik.
We zijn overigens nog twee dagen hier in Dali, Jop en ik. Zaterdagochtend vertrekken we naar Kunming. We reizen met de bus, dat is hier beter dan reizen per trein. Vorig jaar heb ik deze tocht getreind en deed daar een uur of tien over. En had een zitplaats in het gangpad, op een houten klapstoel. Met de bus zit je en royaler en ben je er in een uur of vijf, zes. Dus: nog even een paar dagen genieten hier voor mij. Jop is bezig met bekijken wat hij meeneemt naar Thailand en wat hij hier laat. Hij twijfelt overigens nog steeds of hij niet beter zijn appartement nog een tijdje aan kan houden, want… je weet maar nooit, misschien wil hij in januari toch wel weer heeeel even voor een paar maandjes terug naar hier. We zullen het zien, we zullen het merken.