Ik sluit de tussendeur van de gang naar de huiskamer en ga aan tafel zitten met mijn laptop. Ergens achterin mijn hoofd begint een venijnig koppijntje op te zetten, wat het nog moeilijker maakt om me te concentreren op de webteksten die ik morgen af zou hebben. Amper tien zinnen later sta ik alweer op, loop de gang door naar de kamer van Sam en probeer op een zo vriendelijk mogelijke manier te zeggen dat het echt wel wat zachter kan. ‘En zet die muziek even uit,’ zeg ik tegen de ruggen van Sam en diens vriendjes die ook stoer gedrag vertonen.
‘Het is echt niet nodig om én Spotify én de Playstation én Virtual Reality tegelijkertijd aan te hebben.’ Het ene vriendje gaan onverstoorbaar verder met Minecraften, terwijl het andere vriendje, met de Virtual Reality bril op, roept: ‘Ja, ik ben nu daar. Wow, die is echt vet lelijk, gast!’
Stoer gedrag en losmaken? Pffff
Hallo, jongens! Hier ben ik, denk ik. Mijn irritatiegrens is bijna bereikt. Ik heb namelijk al drie keer gevraagd of het wat zachter kan. Â
‘Sam, heb je me gehoord?’ vraag ik retorisch, want aan zijn houding kan ik zien dat hij mij echt wel gehoord heeft. Zijn houding neemt namelijk die van een zestienjarige hangjongere met bontkraagje aan. Over stoer gedrag gesproken. Heel anders dan het schattige jongetje dat hij normaal gesproken is. Zijn antwoord past er ook precies bij: ‘Ja-ha!’ ‘De muziek, Sam, zet die even uit,’ ga ik verder. Sam zucht, draait zich om en zegt met een verbeten bekkie: ‘Waaroh-hom?’
Waarom ik me toch tot een discussie laat verleiden
In plaats dat ik de discussie niet aanga – want een achtjarige heeft gewoon te luisteren – geef ik hem ook nog tekst en uitleg: ‘Veel te veel lawaai aan de kop, zo. Jullie kunnen niet eens normaal met elkaar praten, jullie schreeuwen tegen elkaar. Bovendien probeer ik ook nog te werken hier in huis. Dus uit, die muziek!’ Met veel binnensmonds gemopper zet Sam Spotify uit. Daarna hoor ik hem met luide stem aanwijzingen geven aan het vriendje dat aan het Minecraften is, iets met ‘houtblokken’ en ‘redstone’. Terwijl ik terug loop naar de huiskamer, hoor ik de elektro-muziek weer aan gaan. Voor de vorm roep ik nog een keer: ‘Zachter!’
Laat maar.
Dit stoere gedrag hebben ook zijn vriendjes
Ik klap mijn laptop dicht en besluit vanavond, als Sam op bed ligt, verder te gaan met mijn teksten. Ik kijk op de klok, het is even na vieren en ik pak een groot glas koude, witte wijn. Op de loggia rook ik een frivool sigaretje en ondertussen hou ik de gangdeur in de gaten. Kinderen die hier komen spelen hebben namelijk de hardnekkige neiging om, zodra ik een keer een sigaret opsteek – buiten notabene! – nét toevallig binnen te wandelen, even te kijken wat ik aan het doen ben en vervolgens een opmerking op het niveau van een schooljuf te maken over mijn bijzonder ongezonde gewoonte. Ja, dá-hag, dat bepaal ik lekker zelf wel, snotneus. Desalniettemin druk ik mijn sigaret vlug uit als ik wat beweging zie in de gang. Handig, zo’n groot raam in de tussendeur.
Losmaken van Mama met nerfgevechten?
Het zijn Sam en zijn kornuiten, bewapend met drie grote, geladen Nerf-pistolen. Ze rennen door het hele appartement, schreeuwen om het hardst, maken elkaar zogenaamd af en praten in termen waarvan ik de helft niet begrijp. De katten vluchten van schrik onder de bank. Aan de overkant begint Buurman Boorgraag te boren en kotteren aan zijn huis. Er rijdt een opgevoerde scooter langs. Een kind op straat begint onbedaarlijk te krijsen. Mijn telefoon gaat over.
Op zoek naar rust
En dan heb ik er schoon genoeg van. Zelfs op de loggia kan ik niet even rustig zitten en naar binnen gaan is al helemaal onmogelijk. Dat is het nadeel van een oud appartement in de binnenstad: het is een lang huis, over een verdieping. Je kunt kinderen dus niet sommeren ‘boven te gaan spelen’. Nee, kinderen ervaren deze ene lange verdieping als een groot speelparadijs, waar je onbeperkt doorheen kunt rennen – van voor tot achter en weer terug. Ter variatie gebeurt dat ook weleens op step of skateboard. Het behoeft geen uitleg dat ik daar al helemaal niet van gediend ben. ‘Jongens, jullie gaan naar buiten,’ roep ik boven het getetter uit. ‘Neem die nerfpistolen maar mee en ga elkaar buiten maar afmaken.’
Het ene vriendje heeft wel even hulp nodig met zijn schoenen, want die zijn ‘helemaal nieuw’ en dus ‘nog heel strak’. Geduldig help ik hem, maar vanbinnen vreet ik mezelf op.
Jij bent acht jaar, denk ik, ondermijnt mijn gezag volledig, geeft niet eens fatsoenlijk antwoord, maakt hier een enorme teringzooi en laat me gast voelen in mijn eigen huis. Maar je kunt verdomme niet eens je eigen schoenen aankrijgen?
Uiteraard zeg ik heel wat anders. ‘Ja, dat is vaak lastig, hè, met nieuwe schoenen. Die zitten vaak nog erg strak.’ Ondertussen walg ik zowat van mijn eigen vriendelijkheid.
Ik ben er even helemaal klaar mee
Sam staat ernaast en schettert – praktisch Ãn mijn oor – dat hij een bepaald nerfpistool kwijt is. En dat pistool moet absoluut ook mee. En het andere vriendje komt het toilet uitgelopen, zonder door te trekken én zonder zijn handen te wassen. Normaal gesproken zou ik hier wat van zeggen. Maar. Nu. Even. Niet.
D’r uit met het hele zootje ongeregeld.
Ja, doei, tot straks. Veel plezier buiten. Ik draai me om en loop terug naar de huiskamer. Op de loggia doe ik een nieuwe poging om een sigaretje te roken. Ik hoor de jongens buiten verdergaan met hun woeste Nerf-gevecht, maar ik haal mijn schouders op. Er is genoeg lawaai buiten. Dit kan er ook nog wel bij.
Eindelijk tijd dat dit herrieschoppende trio vertrekt
Een half uur later is mijn hoofdpijn afgezakt, mijn glas wijn leeg en wijst de klok bijna vijf uur aan. Mooi, tijd om de jochies naar huis te sturen. Gelukkig mogen ze inmiddels zelf naar huis lopen. Tot voor kort waren alle vriendjes daarvoor nog te klein en moest ik ze ook nog wegbrengen, of laten ophalen. Dan moest ik dus ook nog verplicht een sociaal babbeltje maken met ouders. ‘Ja, nee, het ging hartstikke goed. Ze hebben zich heerlijk vermaakt.’
Dat sociale babbeltje, dat probeer ik juist te beperken. Waarom? Dat lees je hier 😉
Wat er gebeurt als je niet duidelijk bent tegen je schoonmaakster
Ik loop door het trappenhuis naar beneden, de tuin in, vertel de jongens dat het tijd is om te gaan, waarna steevast de discussie over ‘nog tien minuutjes’ begint. Maar vandaag ben ik onverbiddelijk. Het is tijd en ik heb met je moeder afgesproken dat je om vijf uur naar huis moest. Punt uit. Terwijl de jongens afscheid nemen van elkaar, in ware gangsterstijl, bedenkt Sam dat hij ook nog wel even kan meelopen met zijn vrienden. Ik vind het prima, maar dan moet hij wel zijn telefoon mee. Zijn telefoon meenemen vindt hij cool, dus met dit bevel heeft hij geen problemen.
Van stoer gedrag en losmaken naar mijn lieve herkenbare zoon
‘Yo, tot zo!’ roept Sam en samen met zijn maten loopt hij weg. Ik neem me voor om straks bij thuiskomst een goed gesprek met hem te hebben, waarin ik duidelijk maak dat hij zich niet als een aap hoeft te gedragen als er vriendjes bij zijn. Het zal vast onderdeel zijn van het losmaakproces, waarin het kind steeds meer zijn eigen leven gaat leiden, bedenk ik me. Dat is op zich prima. Maar ik wens daar niet onder te lijden.
Als ik even later in de keuken sta te roeren in potten en pannen, gaat mijn telefoon. Het is Sam. ‘Hoi mama,’ zegt hij met een lief stemmetje, ‘ik ben onderweg naar huis, hoor.’
‘Is goed, Sam, tot zo,’ antwoord ik. ‘Oké mama, tot zo. Kusje!’
Kijk, zo ken ik mijn mannetje weer, geen stoer gedrag maar gewoon zichzelf.
En dat gesprek over stoer gedrag en losmaken… ach, dat voer ik de volgende keer wel, vlak voordat zijn vriendjes komen. Het effect is dan vast ook stukken groter. Denk ik.
Andere leuke artikelen vind je hier:
- Kniestukken en toch een stoere broek? 2 Top merken!
- Gedrag veranderen door ‘Nee’ te vervangen met ‘Liever niet’.
- Gedrag in de klas versus het gedrag van mijn kind thuis
- Oortjes uit als ik tegen je praat! Asociaal gedrag van pubers.